
Lokaal jeugdbeleid kent vele gezichten

1. Profiel van de lokale kernactoren


Het valt op dat bij de jeugdambtenaren het merendeel vrouwen is, terwijl bij de schepenen en de jeugdraadvoorzitters de mannen in het voordeel zijn – zeker in de grotere steden en gemeenten.
Belangrijke vaststelling: lokale ambtenaren hebben vaak het meeste ervaring. En vooral de schepenen vrij nieuw zijn in het beleidsdomein Jeugd.
- Een lokale jeugdambtenaar werkt gemiddeld 8,53 jaar als jeugdambtenaar. Tegelijk heeft 40% van de jeugdambtenaren vijf jaar of minder ervaring.
- Bij de schepenen ligt die anciënniteit gemiddeld op 3,43 jaar (met 71% die maximaal vijf jaar ervaring heeft). De meest ervaren schepenen zetelen in de kleinere gemeenten.
- Bij de jeugdraadvoorzitters ligt de anciënniteit gemiddeld op 4,26 jaar. Ongeveer een kwart heeft 3 jaar of minder ervaring.
2. Plaats en opdracht van jeugdambtenaren in het lokaal beleid


In 43% van de lokale besturen is er nog een aparte entiteit Jeugd (bij de vorige meting was dat nog 53%). Vooral in grotere gemeenten is er nog een aparte jeugddienst (p. 23). Daarnaast is bijna de helft van de ambtenaren een combinatie-ambtenaar (45%). Combinatie-ambtenaren zitten voornamelijk in samengevoegde diensten (p. 23). Volgens de onderzoekers houdt dit het risico in “dat de specialisatie van de ambtenaar voor jeugd in zulke situaties vermindert, of althans slechts ten dele benut zou kunnen worden” (p. 23).
In bijna de helft van de lokale besturen is er maximaal 1 VTE voor het beleidsdomein Jeugd (47%). Bij 40% is dit 2 tot 4 VTE. Opvallend: 36% van de gemeenten met 15.000 tot 30.000 inwoners voorziet slechts 1 VTE voor Jeugd. De grootste steden en gemeenten voorzien gemiddeld drie tot vier keer zoveel VTE’s.

Tegelijk stellen we vast dat het takenpakket van de jeugdambtenaar uitbreidt en diversifieert.

Uit de 2-meting blijkt concreet dat:
- Jeugdambtenaren de rollen als beleidsadviseur, manager en bruggenbouwer als belangrijkste naar voor schuiven. Diezelfde rollen winnen volgens de jeugdambtenaren ook aan belang.
-
Beleidsuitvoerende taken (zoals acties uitvoeren, inspraak opzetten, adviseren, …) nog steeds primeren. Het belang van deze taken is relatief stabiel gebleven tegenover de vorige meting (p. 27).
-
Inspraak bevorderen voor de meerderheid van de jeugdambtenaren belangrijker is geworden (54%).
-
Domeinoverschrijdende taken (bv. acties uitvoeren binnen andere domeinen of deelnemen aan intergemeentelijk overleg) belangrijker geacht worden dan vroeger. Dit geldt vooral in de grootste steden en gemeenten. Zij beschouwen uitvoerende taken als minder belangrijk.
Resultaat? Een verhoogde druk op het takenpakket van jeugdambtenaren:

Hun takenpakket krijgt geleidelijk aan een meer beleidsmakende invulling in plaats van een louter uitvoerende. Volgens het onderzoek is de rol van ambtenaren en schepenen versterkt bij de uitvoering van het jeugdbeleid:
- De rol van ambtenaren is volgens 59% van de ambtenaren en 68% van de schepenen versterkt.
- De rol van schepenen is volgens 56% van de ambtenaren en 61% van de schepenen versterkt.
En toch blijkt uit de 2-meting dat een deel van de jeugdambtenaren nog minder vaak betrokken is bij de opvolging van het jeugdbeleid (p. 59)
3. Ondersteuningsnoden

Zowel jeugdambtenaren als jeugdraadvoorzitters zeggen dat ze de beschikbare ondersteuning van Vlaanderen, de bovenbouw en andere middenveldpartners vooral gebruiken als middel om kennis en inzicht te verwerven. En om tips en begeleiding voor projecten en activiteiten te krijgen, waaronder het opzetten van beleidsparticipatie (p. 74).
Bataljong, De Ambrassade en de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk blijken belangrijke ondersteunings-bronnen voor zowel jeugdambtenaren als jeugdraadvoorzitters. Jeugdambtenaren gaven in de focusgesprekken aan dat er soms overlap is tussen het beschikbare aanbod. Daardoor ervaren ze enerzijds een overaanbod en missen ze anderzijds het overzicht van het aanbod (p. 74).
Bij de jeugdraadvoorzitters komen daar nog de jeugdwerkkoepels bij. Zij geven heel nadrukkelijk aan dat ook uitwisseling met andere jeugdraden een bijzonder relevante bron van informatie en ondersteuning is.
Tegelijk kunnen we bij de jeugdraadvoorzitters vaststellen dat een aantal interessante partners nauwelijks tot niet gekend zijn. Zij doen weinig beroep op onder andere Jint, VAD, Kind & Samenleving, KeKi en KiReCo. Terwijl ook zij een aanbod hebben dat voor jeugdraden interessant kan zijn. De Vlaamse Jeugdraad hoort ook in dit rijtje thuis, al kan dat aan de vraagstelling liggen (Vlaamse Jeugdraad heeft geen rechtstreeks ondersteuningsaanbod). Wat vooral opvalt, is dat 45% van de jeugdraadvoorzitters Jint niet kent, 37% kent KeKi of de Kinderrechtencoalitie niet en 33% kent Kind & Samenleving niet.
4. Bovenlokaal werken


Uit de tweemeting blijkt dat de keuze voor intergemeentelijk samenwerken overheen alle soorten en groottes van gemeenten plaatsvindt (p. 84). En dat er vooral samengewerkt wordt rond vrijetijds- en sportactiviteiten, rond drug- en alcoholpreventie, rond de participatie en inspraak van kinderen en jongeren en rond jeugdwelzijn (p. 84).
De samenwerkingen resulteren volgens de bevraagde ambtenaren en schepenen in (p. 85):
-
Meer uitwisseling tussen de kernactoren (volgens 95% van de ambtenaren en 89% van de schepenen)
-
Een groter en beter bereik van doelgroepen (zo’n 84%)
-
Meer financiële slagkracht (82% JA en 71% JS).
Hoewel beleidsparticipatie één van de redenen is voor een intergemeentelijke samenwerking, blijkt daar toch minder effect te zijn (p. 85). Tegelijk geven 64% van de ambtenaren en 56% van de schepenen wel aan dat beleid moeilijker af te stemmen valt in een intergemeentelijk samenwerkingsverband (p. 85).
5. Kind- en jeugdvriendelijkheid als hefboom

Bataljong zet al een hele tijd in op kind- en jeugdvriendelijkheid als hefboom voor sterk lokaal beleid dat vertrekt vanuit de kinderrechten. We waren dan ook zeer benieuwd naar de evaluatie van dit concept in de tweemeting.
Wat meteen opvalt, is dat de meerderheid van de bevraagden aangeeft de filosofie van kind- en jeugdvriendelijkheid te kennen. Slechts 2% van de ambtenaren, 8% van de schepenen en 30% van de jeugdraadvoorzitters kent het concept helemaal niet. (p. 76).
-
Bijna 80% van de jeugdraders (die het concept kennen) gaat er ook mee aan de slag (p. 75).
-
Zo’n 53% van de ambtenaren die het concept kennen, gaan ermee aan de slag. 42% helemaal niet (p. 76).
-
54% van de ambtenaren geeft aan dat domeinoverschrijdende samenwerking door het concept werd versterkt. (p. 76).
De 2-meting peilde ook expliciet naar twee hefbomen voor kind- en jeugdvriendelijkheid, waarvan Bataljong een belangrijke mede-eigenaar is: het Label Kindvriendelijke Steden en Gemeenten en het Netwerk Jeugdvriendelijk.

In de tweemeting gaven 29 besturen aan deel te zijn van het Netwerk en gaf 5% van de ambtenaren en 16% van de schepenen aan dat betrokkenheid in het Netwerk in het MJP staat ingeschreven. Dat gaat over 22 individuele lokale besturen (p. 77).
Voor het Label zien we gelijkaardige cijfers: 28 besturen dragen het label of zitten in een traject. 13% van de ambtenaren en 19% van de schepenen zegt dat KVSG in het MJP staat. Wat neerkomt op 36 individuele lokale besturen (p. 77).
Een groot deel van deze besturen geeft bovendien aan zowel betrokken te zijn in Netwerk, als met het Label aan de slag te zijn.
Op basis van onze eigen gegevens weten we dat op het moment van de rapportage 53 verschillende besturen minstens 1 keer betrokken zijn geweest bij het Netwerk Jeugdvriendelijk en dat er 26 lokale besturen het Label hebben.
Deze cijfers lijken op het eerste zicht misschien beperkt, maar zoals de onderzoekers zelf aangeven, werd enkel de formele integratie van kind- en jeugdvriendelijkheid bevraagd:

We blijven vanuit Bataljong en in samenwerking met de verschillende mede-eigenaars van zowel het Label als het Netwerk inzetten op de verspreiding en implementatie van kind- en jeugdvriendelijkheid.

- Onze eerste aanbeveling is om te (blijven) investeren in jeugdambtenaren. Zorg voor voldoende personeelstijd voor jeugdbeleid (ook als dit niet in een aparte jeugddienst is), kies prioriteiten in het werk van de jeugdambtenaren en werk een personeelsbeleid uit dat jeugdambtenaren aan boord houdt en hun motivatie en mentaal welbevinden versterkt en bewaakt.
- Schepenen zijn vaak minder ervaren in het beleidsdomein Jeugd en ook jeugdraders moeten hun weg nog zoeken in het brede ‘Jeugd’-veld. Erken jeugdambtenaren als domeinexperts en geef hen het mandaat en de ruimte om hun schepen en jeugdraad te voeden, te ondersteunen en mee te nemen in het Jeugd-domein.
- Erken en waardeer jeugdambtenaren in hun veelzijdige en veranderende rol. Ze worden steeds meer bruggenbouwer, beleidsmedewerker en manager van jeugdbeleid. Creëer ruimte om deze rollen uit te voeren en maak ruimte om jeugdambtenaren in deze rollen te ondersteunen en doen groeien. Creëer ook ruimte voor zowel jeugdambtenaren als jeugdraden om sterker en continu betrokken te zijn op de opvolging van het jeugdbeleid.
- Erken ook de sterkte van de brede invulling die jeugdbeleid steeds meer krijgt lokaal. Sterk jeugdbeleid is transversaal beleid en komt tot stand door een brede jeugdreflex die doorheen het hele lokaal bestuur geïnstalleerd wordt. Het concept kindvriendelijke steden en gemeenten, samen met de hefbomen van het Label KVSG en het Netwerk Jeugdvriendelijk, is een manier om hier (met brede impact) werk van te maken.
- Durf te investeren in en beroep te doen op de ondersteuning die ter beschikking is, via de Vlaamse Overheid, maar ook bij de betrokken middenveldpartners als Bataljong, VVSG, VDS, Kind & Samenleving, De Ambrassade,…